Trouwe bloglezers hadden mij gemist.
Ik was op vakantie in Suriname. Hoewel vakantie, het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Vandaar, de Surinaamse Molentak.
Molens in Suriname?
Ja, ook in de voormalige Hollandse kolonie waren molens.
Windmolens
Gewapend met het Groot volkomen
moolenboek van Leendert van Natrus e.a. (1734) trok hij naar de west, zoals
blijkt uit een boedelbeschrijving van een timmerman die in Suriname zijn einde
vond. Het is onbekend of die timmerman de windmolen in Fort Nieuw Amsterdam
bouwde op de landtong waar de Suriname rivier en de Commewijne rivier de
Atlantische Oceaan in stromen.
Op 15 december 1734 startte de Sociëteit
Suriname de aanleg van Fort Nieuw Amsterdam ter verdediging van de op te zetten plantages
aan de monding van de Suriname en de Commewijne rivier. Sociëteit Suriname
zorgde voor materiaal, gereedschappen en vaklieden. Het werk werd uitgevoerd
door slaven.
Veldmuur van de windmolen op Fort Nieuw Amsterdam |
Tot op de dag van vandaag zijn oude
veldmuren van de achtkanter in Fort Amsterdam te vinden. Weliswaar overwoekerd
door onkruid en iets wat verloren; het bezoekersgidsje van het Openluchtmuseum
maakt geen melding van deze molenresten.
“De suikermolens
wentelden voor Europa
in het stof van de plantages droogden
Uw tranen op donkere broeders uit Afrika
in het stof van de plantages droogden
Uw tranen op donkere broeders uit Afrika
en luider verkondigden de zwepen het heidendom
van christelijk Europa pijn en geduld en hoe
heldhaftig naakt een zwarte huid kan zijn
van christelijk Europa pijn en geduld en hoe
heldhaftig naakt een zwarte huid kan zijn
lichamen zonder bestemming waarop de rijken
de trieste geschiedenis schreven van dit land
zodat wij beseffen hoe duur de suiker wel kan wezen.”
de trieste geschiedenis schreven van dit land
zodat wij beseffen hoe duur de suiker wel kan wezen.”
Schreef de Surinaamse dichter Corly Verlooghen (geb. 1932)
in zijn gedicht ‘De koloniale tijd’.
Sociëteit Suriname was geen
liefdadigheidsinstelling; winst moest Suriname opleveren. Het land dat de
Zeeuwse admiraal Abraham Crijnssen in 1667 op de Engelsen veroverde. Bij die
gelegenheid werd het veroverde fort ‘Fort Zeelandia’ genoemd.
het stookhuis dat een onderdeel vormde van de molen. Rechts op de tekening de okshoofden waarin suikerpulp uitlekte om dan naar Amsterdam verscheept te worden |
In veel Nederlandse kolonies zijn suikermolens te vinden, op Java, op de voormalig Nederlandse eilanden in het Caribisch gebied en aan de kust van Brazilië. Het is zelfs de vraag of de suikermolen een Nederlandse uitvinding is. De kennis over de verwerking van suikerriet tot suiker is vanuit India, via de Arabische landen en Spanje naar Nederland gekomen.
De oude Engelse plantages lagen uit
veiligheidsoverwegingen vooral aan de bovenloop van de Suriname en de
Commewijne rivier ver in de binnenlanden. Na de bouw van fort Nieuw Amsterdam
werden de moerassige gebieden (de ‘swamps’) rond de monding van deze rivieren
ingepolderd.
Die gebieden zijn vruchtbaarder dan de
zandgronden stroomopwaarts.
Nederlands was de grootschaligheid waarmee
moerassen rond de monding van de Suriname en de Commewijne rivier met
Nederlands geld werden drooggemaakt. De Franse encyclopedist Guillaume Raynal schreef in
1774:
“De Hollanders komt de eer toe dat ze in de Nieuwe Wereld
de oceaan hebben getemd, net zoals ze dat eerder al deden in onze Oude Wereld.”
Sociëteit Suriname gaf de gronden voor de plantages uit aan
een bont pluimage van plantagehouders. De namen van de plantages weerspiegelden
de achtergrond van hen die een eigendomsbrief kregen, ‘Welgelegen’,
‘Visserszorg’, ‘Geertruidenberg’ waren van Nederlanders; ‘Tout-Lui-Faut’, ‘La
Liberté’ verraden Franse invloed,
Frederiksdorp een Duitser, ‘Jodensavanne’, joden die vanuit Brazilië
naar Suriname kwamen.
Plantages aan de Surinamerivier en de Commewijne |
Watermanagement
De plantages aan de bovenloop van de rivieren hadden vaste
afmetingen. Oudere plantages waren langs het water 60 Rijnlandse kettingen
breed. Na de aanleg van fort Nieuw Amsterdam werd de breedte 30 en de diepte
tussen de 150 en 200 kettingen. Een Rijnlandse ketting is 20,72 meter.
Maar eerst moest moeras worden
drooggelegd. Die moerassen stonden sterk onder invloed van getijden. Het
verschil tussen en vloed bedraagt 1,5 tot 2,5 meter.
schilderij van de schilder Valkenburg, vermoedelijk plantage Waterland midden de watermolen, links het huis van de planter |
Een ingenieuze waterhuishouding zorgde op de plantages voor
drainage, irrigatie, transport en waterenergie – en uiteindelijk voor een
opmerkelijke hoge productiviteit.
De percelen werden eerst ontbost. Daarna werd een dijk om
het perceel gebouwd met trenzen.
De meeste plantages lagen niet aan wegen. Transport vond via
de rivieren plaats en iedere plantage was een zelfstandige eenheid.
Op korte kant aan de
rivierzijde stonden sluizen. Door die sluizen kon water de plantage worden in
en uit gelaten. Daarvoor was alleen het getij van de Atlantische Oceaan nodig.
Wanneer bij vloed de sluis openging, vloeide het water naar binnen, in een
kanalenstelsel. Bij eb stond het water in de rivier veel lager. Als de sluis
openging, stroomde het water uit de kanalen terug in de rivier. Dit systeem was
ideaal voor irrigatie en drainage.
Vaartrenzen als molentak
Op
suikerrietplantages waren twee watersystemen. Een systeem met brak
rivierwater, de vaartrenzen, diende voor het transport van suikerriet. Een
systeem met zoet regenwater bevloeide de kleinere percelen. Beide systemen
waren strikt van elkaar gescheiden.
De vaartrenzen
moesten zo hoog mogelijk staan. Dit gebeurde met hoogtij door water via de
sluis binnen te laten. De vaartrenzen functioneerden als wijert, spaarbekken,
voor molens. Verre weg de meeste Surinaamse suikermolens zijn een integraal onderdeel van dit poldersysteem; het waren getijdenmolens. Molens die werken door het hoogte verschil tussen eb en vloed. Ze stonden vlak bij de lossluis.
de rollers van een suikermolen. Nar het rollen werd het suiker in de molen gekookt. IN okshoofden liet men de suiker uitlekken. |
Voormalige watermolen op plantage Visserszorg. Te zien zijn de ronde bogen van de dubbele waterinlaat bij de molentak. |
Bij eb werd de molensluis geopend, het water stroomde met kracht via de molenkom bij de sluis in de rivier en bracht het waterrad in beweging. Vier uur later werd de molensluis gesloten, de inneemsluis geopend om de vaartrens bij te vullen. Bij het volgende tij werd opnieuw gemalen.
Suikerriet droogt na het oogsten in het Surinaamse klimaat snel uit. Daarom moest het zo snel mogelijk op de molen komen. In feite was het hele ritme in de polder op de plantage van oogsten en verwerking afhankelijk van getijden en werd het mogelijk met waterkracht prachtige opbrengsten te behalen. Ook ’s nachts werkte de molen.
het malen van suikeriet op de rollers |
Kappa op plantage op plantage Frederiksdorp. Tussen de bomen zijn de bevloeiingskanalen voor het zoete water te zien |
Niet alle plantages hadden getijdenmolens. Op de wat armere en kleine plantages, zoals die op de zandgronden, bleef men beestenmolens (ros-of rundmolens) en slavenmolens gebruiken. In de laatste molen duwden de uit Afrika meegenomen plantagemedewerkers het gaande werk in beweging. Een globale inventarisatie van plantages langs de Suriname en Commewijne rivier, opgesteld door Philip Dikland, bracht resten van 150 getijdenmolens aan het licht. Al die molens hadden dus een eigen vaartrens en dus een eigen molentak.
Einde van de Surinaamse Molentak
Drie ontwikkelingen luidden aan het
begin van de 19de eeuw het einde van het molentijdperk in Suriname
in.
In 1802 opende Franz Carl Achard in Duitsland een suikerfabriek. Daarin gebruikte hij voor
het eerst bieten in plaats van suikerriet als grondstof voor suiker. Mede door
de koloniën kwam de bietsuikerfabricage in Nederland laat op gang. Pas in 1858
werd in Zevenbergen de eerste bietsuikerfabriek opgericht.
In 1863 werd in Suriname de slavernij
afgeschaft.
Restanten
Geen enkele molen, geen enkele plantage en geen enkele Surinaamse molentak is in zijn
geheel overgeleverd. Op sommige plantages zijn de woningen van de
plantage-eigenaren gerestaureerd, zoals in Frederiksdorp en op Peperpot, of
staan op het punt gerestaureerd te worden zoals op plantage Wederzorg. Het
Openluchtmuseum in het Fort Nieuw Amsterdam heeft in 1986 een plantagewoning
gereconstrueerd.
Het Molenerfgoed is heel versnipperd. Er zijn her en der resten terug te
vinden zoals de sluis, het rad of rollen van de pers en de kappa’s dei gebruikt werden om suikerriet te pletten en te koken. Het
grootste (gietijzeren rad) is te vinden op plantage Concordia.
Her en der zijn er oude kanaaltjes te vinden duiden op een vaartrens.
Op luchtfoto’s is de structuur van de
polders zichtbaar. Op de grond is daar, door het vele strijkgewas,
veel minder van te zien van te zien.
Nog veel meer verhalen
Er is nog veel meer te vertellen over Surinaamse molens bijvoorbeeld de technische werking van de molen, de ontwikkelingen en de relatie tot de slavernij. In deze blog beperkte ik mij bewust tot de Molentak, de vaartrens, binnen het Surinaamse poldersysteem. Hopelijk horen jullie de komende tijd nog veel meer over Surinaamse molens. Samen met het Openluchtmuseum Fort Nieuw Amsterdam en architect Philip Dikland starten wij een project om meet bekendheid te geven aan het Nederlands molenerfgoed in Suriname.
De Watermolensstraat midden in het historisch centrum van Paramaribo bij een van de door UNESCO beschermde huizen |
ALLE FOTO'S: BEA TILANUS
Bron schetsje polder: Anne Blonde: 'Plantage Marienburg, van koffie tot rum', Stichting LM Publishers, Arnhem, 2013
Tekening plantage Hegt en Sterk: gemeente archief stad Amsterdam