Blij weerzien
Afgelopen woensdag betrad ik voor het eerst na mijn vakantie
in Suriname het weiland naast het onderwater van de molentak. Ik werd door
stomheid geslagen. Snel wisselde ik mijn kleren en deed ik laarzen aan. Meter hoog stond het onkruid voor me.
Het was een bijzondere ervaring om het maagdelijk gebied te
betreden. Het hele voorjaar was het hek tussen de Kasteeltuin en de weide van
boer Janssen niet open geweest. High door de bloemenweelde zette ik mijn eerste
stap in de weide. Tussen het hoge groen zitten veel teken. Daarom wisselde ik
mijn kleding. Nu konden die mij niet meer schelen. In een gebied tussen
witbloeiende meidoornhagen, zag ik de ene mooie bloem na de andere.
Wat een weelde, wat ’n pracht. Het leek alsof verschillende
seizoenen door elkaar liepen. Fluitenkruid al haast volgroeid, velden harige
ratelaars.
De oevers van de molentak noemde ik, tot mijn geluk, ‘de
Nederlandse jungle’. Bosranken bengelden als lianen over woest kleefkruid en
brandnetels heen.
Voorzichtig plukte ik van iedere bloem die ik vond één
exemplaar. Met 19 bloemen ging ik terug naar de Kassa van de Kasteeltuin om
daar de bloemen te determineren.
Ik vond:
witte dovenetel
harige ratelaar
margriet
pinksterbloem
rode klaver
schele boterbloem
dagkoekoeksbloem
look-zonder-look
grote muur
madeliefje (meizoentje)
hopklaver
smalle weegbree
vogelwikke
hondsdraf
gewone brunel
paarse dovenetel
watermunt
paardenstaart
De laatste plant bloeide niet maar was zo mooi bedekt met
glinsterende dauwdruppels dat geen enkele bloem daaraan kon tippen.
De Ramp
Voor de opleiding tot natuurgids hadden wij huiswerk
gekregen:
“Verzin een ramp en beschrijf hoe jouw plekje er na zo’n
ramp uitziet.”
Al snel dacht ik aan de kerncentrale van Tihange vlak bij
Luik, een van de twee kerncentraleparken van België. Met name Tihange 2 kamt
regelmatig met problemen zoals foutjes in het metaal die mogelijk uitgroeien
tot scheurtjes Het betonnen omhulsel van het reactor vat lijdt aan betonrot en
nog een paar dingetjes. Daarom schakelde Electrabel de reactor Tihange 2 conform
de regels van nucleaire veiligheid op 26 maart 2014 uit. De
kerncentrale zal volgens uitbater Electrabel niet opnieuw opstarten voor 15
juni 2014. Tegen dan zouden de resultaten van bijkomende onderzoeken bekend
moeten zijn. (Bron: Wikipedia)
Het was dus niet irreëel te denken aan een kernramp. Hoe zou
het zijn als Tihange 2 ontploft? Zoals dat bij Tsjernobyl en Fukushime
gebeurde. Tihange ligt hemelsbreed 36 kilometer van mijn huis en 47 kilometer
van de molentak verwijderd. In gedachte trok ik cirkels met stralingdosissen en
evacuatiezones zowel bij gunstige als ongunstige winden.
“Welke gezondheidsgevolgen Fukushima precies zal hebben
voor de Japanse bevolking, blijft nog bang afwachten. Maar nu al is duidelijk
dat het leven in een straal van 20 tot 40 km rond de gesmolten reactoren nooit
meer hetzelfde zal zijn.
Sommige zwaar door radio-activiteit besmette gebieden
blijven tot vandaag bewoond. Iitate ligt 40 km van de kerncentrale, maar de
straling is er gevaarlijk hoog. Hoewel de meeste mensen zijn gevlucht, zijn er
een paar oudere mensen blijven wonen omdat ze hun bezittingen niet in de steek
kunnen laten.”
(http://www.argusactueel.be/internationaal-nieuws/de-gevolgen-van-fukushima-in-beeld-gebracht)
"De
zone van 20km rond de kerncentrale van Fukushima wordt als de zwaarst
besmette beschouwd, maar omdat de radio-activiteit zich niet in
concentrische cirkels heeft verspreid, zijn ook verder gelegen zones
ernstig besmet."
Het leek mij zo bizar met de bloemenweelde in mijn hand.
Onwezenlijke radioactieve bloemen, een Molentak vol radioactief water en een geëvacueerde
molenaar uit een gebied dat nooit meer hetzelfde zou zijn. Een molenaar die de komende
jaren niet meer van al dat moois kan genieten; een rare ramp.
Maar wacht, moeten rampen altijd groot en spectaculair zijn?
Er had zich een ramp afgespeeld.
Een ‘kleine’ ramp
De eerste dag dat ik na mijn vakantie als molenaar op de
molen kwam. Vroeg de oud voorzitter van de Kasteeltuin of ik de lossluis wijd
open zou zetten.
“Waarom dat?”vroeg ik
“De heer Bot, kasteelheer van Schaloen, heeft daarom
gevraagd. Er zijn al dertig van zijn karpers gestorven. Hij denkt dat iemand
gif in de kasteelvijver heeft gegooid. Een grapjas die het op zijn karpers had
gemunt.”’
“Vreemd verhaal” dacht ik “Wij kunnen niet zomaar de
lossluis openzetten. Zeker niet nu er langs het bovenwater koeien met kalveren
lopen.”
Ik belde de heer Bot op. Ik hoorde meteen aan zijn doorgaans
wat afstandelijke stem dat het mis was. Of ik de molentak wilde doorspoelen
zodat vers nieuw water naar de slotvijvers kon stromen. Die ochtend waren
alweer zestien karpers gestorven. Zomaar en niet alleen oude exemplaren ook
krachtige jonge vissen. Zij kregen rood doorlopen ogen. Het gebied rond de buikvin
werd rood, een afgrijselijk gezicht, sommigen waren daar zelfs opengebarsten. De
heer Bot had enkele exemplaren in de diepvries gelegd.
Zo iets had hij nog nooit meegemaakt in al die jaren dat hij
karpers kweekte.
“Heeft U het Waterschap Roer en Overmaas al gebeld?’” vroeg
ik.
Nee, dat had de heer Bot nog niet gedaan.
“Dan doe ik dat als molenaar. Ik wil niet zomaar mijn
lossluis openen.”
De heer Bot stemde hiermee in. Ik opende en beetje
zenuwachtig de lossluis. Vroeg verschillende medewerkers van de kasteeltuin op de
koeien in het weiland langs het bovenwater te letten. De kalveren mochten niet
dicht langs het water komen. Ik liep het weiland in. Dat had ik beter niet
kunnen doen. Langzaam zette de kudde zich in beweging in V-formatie kwam die
naar mij toe. Op de punt van de V naderde gestaag, af en toe briesend, een
grote stier met ijzeren kettingen in zijn neusgaten. Oh jee, ik wist niet hoe
snel ik het weiland moest verlaten. Dan maar minder controle op het wel en we
van de kalveren.
Tegen het middag uur sloot ik de sluis. Spoedig daarna
kwamen heren van het waterschap met kisten om monsters te nemen. De heer Bot
vond zijn probleem serieus genomen en bedankte mij.
Wat was de oorzaak van de kleine ramp?
Het officiële onderzoeksrapport heb ik nog niet.
Maar heb wel telefonisch met de heer Bert Pex van Waterschap
Roer en Overmaas gesproken. Hij voerde het onderzoek uit.
Wij hebben regulier wateronderzoek uitgevoerd. Het water
geanalyseerd op zuurstof, zuurtegraad (PH-waarde) en geleidingsgraad. Dat
laatste onderzoek analyseert de aanwezige vaste stoffen. Wij voeren dat uit met
elektroden.
Uit het waterkwaliteit blijkt geen mogelijke oorzaak van
vissterfte. Er zijn ook geen toxische (giftige) algen aangetroffen. Het water
zou hooguit te voedselrijk kunnen zijn geweest.
Bert Pex opperde twee hypothesen:
Het zou kunnen zijn dat de vissen zijn gestorven aan het
karpervirus dat momenteel in Nederland heerst.
De tweede hypothese van Bert Pex was:
De paaisterfte. Dan
krijgen karpers een zeer grote drang om eieren te leggen en wrijven dan tot
soms bloedens toe met hun buik over de over of over waterplanten. De
paaisterfte kan na een zachte winter zoals wij die hadden gehad heel sterk zijn.
Om precies de oorzaak te kunnen achterhalen, adviseerde
Waterschap Roer en Overmaas de heer Bot enkele van zijn vissen uit de diepvries
naar laboratorium te Lelystad te sturen. Daar wilde de heer Bot niet aan
meewerken.
“Dat kost klauwen met geld.”
Wel heeft de gemeente valkenburg aan de Geul enkele dode
karpers uit de Geulvijver, een kwelwatervijver stroomafwaarts vanuit de molen
gezien. De uitslagen van dat onderzoek zijn nog niet bekend.
Om terug te keren naar mijn opdracht:
Hoe ziet het gebied er uit na de kleine ramp?
Langs het onderwater is de grote bloemenpracht waar deze
blog mee begon.
Langs het bovenwater graat een grote kudde koeien,
lichtelijk verstoord door een molenaar,
Bij de molen zijn boomstronken verwijderd. Toen de molentak
haast droogstond, bleken die voor de sluizen te liggen. Door het gewicht van de
stronken dreven ze niet.
Maar het zal jaren duren voordat de populatie karpers zich
in de kasteelvijver heeft hersteld. Slechts een enkele diehard zwemt daar rond
of zijn dat alleen mannetjes?