donderdag 24 april 2014

De Surinaamse molentak

Trouwe bloglezers hadden mij gemist.
Ik was op vakantie in Suriname. Hoewel vakantie, het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Vandaar, de Surinaamse Molentak.

Molens in Suriname?
Ja, ook  in de voormalige Hollandse kolonie waren molens.

Windmolens
Gewapend met het Groot volkomen moolenboek van Leendert van Natrus e.a. (1734) trok hij naar de west, zoals blijkt uit een boedelbeschrijving van een timmerman die in Suriname zijn einde vond. Het is onbekend of die timmerman de windmolen in Fort Nieuw Amsterdam bouwde op de landtong waar de Suriname rivier en de Commewijne rivier de Atlantische Oceaan in stromen.

Op 15 december 1734 startte de Sociëteit Suriname de aanleg van Fort Nieuw Amsterdam ter verdediging van de op te zetten plantages aan de monding van de Suriname en de Commewijne rivier. Sociëteit Suriname zorgde voor materiaal, gereedschappen en vaklieden. Het werk werd uitgevoerd door slaven.
 
De fundamenten van de Hollandse achtkanter op Fort Nieuw Amsterdam

Veldmuur van de windmolen op Fort Nieuw Amsterdam
 
Tot op de dag van vandaag zijn oude veldmuren van de achtkanter in Fort Amsterdam te vinden. Weliswaar overwoekerd door onkruid en iets wat verloren; het bezoekersgidsje van het Openluchtmuseum maakt geen melding van deze molenresten.
 


Een windmolen op plantage Hegt en Sterk



 
 Surinaamse polders
De suikermolens wentelden voor Europa
in het stof van de plantages droogden
Uw tranen op donkere broeders uit Afrika

en luider verkondigden de zwepen het heidendom
van christelijk Europa pijn en geduld en hoe
heldhaftig naakt een zwarte huid kan zijn

lichamen zonder bestemming waarop de rijken
de trieste geschiedenis schreven van dit land
zodat wij beseffen hoe duur de suiker wel kan wezen.”

Schreef de Surinaamse dichter Corly Verlooghen (geb. 1932) in zijn gedicht ‘De koloniale tijd’.

Sociëteit Suriname was geen liefdadigheidsinstelling; winst moest Suriname opleveren. Het land dat de Zeeuwse admiraal Abraham Crijnssen in 1667 op de Engelsen veroverde. Bij die gelegenheid werd het veroverde fort ‘Fort Zeelandia’ genoemd.
 


het stookhuis dat een onderdeel vormde van de molen. Rechts op de tekening de okshoofden waarin suikerpulp uitlekte om dan naar Amsterdam verscheept te worden





In veel Nederlandse kolonies zijn suikermolens te vinden, op Java, op de voormalig Nederlandse eilanden in het Caribisch gebied en aan de kust van Brazilië. Het is zelfs de vraag of de suikermolen een Nederlandse uitvinding is. De kennis over de verwerking van suikerriet tot suiker is vanuit India, via de Arabische landen en Spanje naar Nederland gekomen.
De oude Engelse plantages lagen uit veiligheidsoverwegingen vooral aan de bovenloop van de Suriname en de Commewijne rivier ver in de binnenlanden. Na de bouw van fort Nieuw Amsterdam werden de moerassige gebieden (de ‘swamps’) rond de monding van deze rivieren ingepolderd.
Die gebieden zijn vruchtbaarder dan de zandgronden stroomopwaarts.

Nederlands was de grootschaligheid waarmee moerassen rond de monding van de Suriname en de Commewijne rivier met Nederlands geld werden drooggemaakt. De Franse encyclopedist Guillaume Raynal schreef in 1774:

“De Hollanders komt de eer toe dat ze in de Nieuwe Wereld de oceaan hebben getemd, net zoals ze dat eerder al deden in onze Oude Wereld.”

Sociëteit Suriname gaf de gronden voor de plantages uit aan een bont pluimage van plantagehouders. De namen van de plantages weerspiegelden de achtergrond van hen die een eigendomsbrief kregen, ‘Welgelegen’, ‘Visserszorg’, ‘Geertruidenberg’ waren van Nederlanders; ‘Tout-Lui-Faut’, ‘La Liberté’ verraden Franse invloed,  Frederiksdorp een Duitser, ‘Jodensavanne’, joden die vanuit Brazilië naar Suriname kwamen.
 


Plantages aan de Surinamerivier en de Commewijne



Watermanagement
De plantages aan de bovenloop van de rivieren hadden vaste afmetingen. Oudere plantages waren langs het water 60 Rijnlandse kettingen breed. Na de aanleg van fort Nieuw Amsterdam werd de breedte 30 en de diepte tussen de 150 en 200 kettingen. Een Rijnlandse ketting is 20,72 meter.
Maar eerst moest moeras worden drooggelegd. Die moerassen stonden sterk onder invloed van getijden. Het verschil tussen en vloed bedraagt 1,5 tot 2,5 meter.


schilderij van de schilder Valkenburg, vermoedelijk plantage Waterland midden de watermolen, links het huis van de planter





Een ingenieuze waterhuishouding zorgde op de plantages voor drainage, irrigatie, transport en waterenergie – en uiteindelijk voor een opmerkelijke hoge productiviteit.



Aanleg van een plantage polder in de 'polder' is donker blauw zoet water licht blauw brak water


 
De percelen werden eerst ontbost. Daarna werd een dijk om het perceel gebouwd met trenzen.
De meeste plantages lagen niet aan wegen. Transport vond via de rivieren plaats en iedere plantage was een zelfstandige eenheid.


De molentak (vaartrens) met sluis op plantage Laarwijk


Op korte kant aan de rivierzijde stonden sluizen. Door die sluizen kon water de plantage worden in en uit gelaten. Daarvoor was alleen het getij van de Atlantische Oceaan nodig. Wanneer bij vloed de sluis openging, vloeide het water naar binnen, in een kanalenstelsel. Bij eb stond het water in de rivier veel lager. Als de sluis openging, stroomde het water uit de kanalen terug in de rivier. Dit systeem was ideaal voor irrigatie en drainage.
 


Vloed....





...en eb in de molentak (vaartrens) bij Groningen.




Vaartrenzen als molentak
Op suikerrietplantages waren twee watersystemen. Een systeem met brak rivierwater, de vaartrenzen, diende voor het transport van suikerriet. Een systeem met zoet regenwater bevloeide de kleinere percelen. Beide systemen waren strikt van elkaar gescheiden.
De vaartrenzen moesten zo hoog mogelijk staan. Dit gebeurde met hoogtij door water via de sluis binnen te laten. De vaartrenzen functioneerden als wijert, spaarbekken, voor molens.  Verre weg de meeste Surinaamse suikermolens zijn een integraal onderdeel van dit poldersysteem; het waren getijdenmolens. Molens die werken door het hoogte verschil tussen eb en vloed. Ze stonden vlak bij de lossluis.

 
de rollers van een suikermolen. Nar het rollen werd het suiker in de molen gekookt. IN okshoofden liet men de suiker uitlekken.

 


Voormalige watermolen op plantage Visserszorg. Te zien zijn de ronde bogen van de dubbele waterinlaat bij de molentak.
 
Bij eb werd de molensluis geopend, het water stroomde met kracht via de molenkom bij de sluis in de rivier en bracht het waterrad in beweging. Vier uur later werd de molensluis gesloten, de inneemsluis geopend om de vaartrens bij te vullen. Bij het volgende tij werd opnieuw gemalen.
Suikerriet droogt na het oogsten in het Surinaamse klimaat snel uit. Daarom moest het zo snel mogelijk op de molen komen. In feite was het hele ritme in de polder op de plantage van oogsten en verwerking afhankelijk van getijden en werd het mogelijk met waterkracht prachtige opbrengsten te behalen. Ook ’s nachts werkte de molen.



 
 
het malen van suikeriet op de rollers

 

 
Suikerroller op planatge Concordia

De suikerkooppot (Kappa) op plantage Visserszorg

Kappa op plantage op plantage Frederiksdorp. Tussen de bomen zijn de bevloeiingskanalen voor het zoete water te zien

 
Niet alle plantages hadden getijdenmolens. Op de wat armere en kleine plantages, zoals die op de zandgronden, bleef men beestenmolens (ros-of rundmolens) en slavenmolens gebruiken. In de laatste molen duwden de uit Afrika meegenomen plantagemedewerkers het gaande werk in beweging. Een globale inventarisatie van plantages langs de Suriname en Commewijne rivier, opgesteld door Philip Dikland, bracht resten van 150 getijdenmolens aan het licht. Al die molens hadden dus een eigen vaartrens en dus een eigen molentak.


Einde van de Surinaamse Molentak
Drie ontwikkelingen luidden aan het begin van de 19de eeuw het einde van het molentijdperk in Suriname in.
In 1802 opende Franz Carl Achard in Duitsland een suikerfabriek. Daarin gebruikte hij voor het eerst bieten in plaats van suikerriet als grondstof voor suiker. Mede door de koloniën kwam de bietsuikerfabricage in Nederland laat op gang. Pas in 1858 werd in Zevenbergen de eerste bietsuikerfabriek opgericht.
Vanaf 1812 deed de stoommachine zijn intrede. Het systeem van gescheiden waterhuishouding op de plantages dat nodig was voor de getijdenmolens, raakte in verval.
In 1863 werd in Suriname de slavernij afgeschaft.

Restanten

Geen enkele molen, geen enkele plantage en geen enkele Surinaamse molentak is in zijn geheel overgeleverd. Op sommige plantages zijn de woningen van de plantage-eigenaren gerestaureerd, zoals in Frederiksdorp en op Peperpot, of staan op het punt gerestaureerd te worden zoals op plantage Wederzorg. Het Openluchtmuseum in het Fort Nieuw Amsterdam heeft in 1986 een plantagewoning gereconstrueerd.
Het Molenerfgoed is heel versnipperd. Er zijn her en der resten terug te vinden zoals de sluis, het rad of rollen van de pers en de kappa’s dei gebruikt werden om suikerriet te pletten en te koken. Het grootste (gietijzeren rad) is te vinden op plantage Concordia.
 

Het waterrad op plantage Concordia

De vaartrens op plantage Concordia

Her en der zijn er oude kanaaltjes te vinden duiden op een vaartrens.
Op luchtfoto’s is de structuur van de polders zichtbaar. Op de grond is daar, door het vele strijkgewas, veel minder van te zien van te zien.
 
Nog veel meer verhalen
Er is nog veel meer te vertellen over Surinaamse molens bijvoorbeeld de technische werking van de molen, de ontwikkelingen en de relatie tot de slavernij. In deze blog beperkte ik mij bewust tot de Molentak, de vaartrens, binnen het Surinaamse poldersysteem. Hopelijk horen jullie de komende tijd nog veel meer over Surinaamse molens. Samen met het Openluchtmuseum Fort Nieuw Amsterdam en architect Philip Dikland starten wij een project om meet bekendheid te geven aan het Nederlands molenerfgoed in Suriname.

De Watermolensstraat midden in het historisch centrum van Paramaribo bij een van de door UNESCO beschermde huizen

 
ALLE FOTO'S: BEA TILANUS
 
Bron schetsje polder: Anne Blonde: 'Plantage Marienburg, van koffie tot rum', Stichting LM Publishers, Arnhem, 2013
Tekening plantage Hegt en Sterk: gemeente archief stad Amsterdam