dinsdag 6 mei 2014

De Ramp, een speciale opdracht


Blij weerzien
Afgelopen woensdag betrad ik voor het eerst na mijn vakantie in Suriname het weiland naast het onderwater van de molentak. Ik werd door stomheid geslagen. Snel wisselde ik mijn kleren en deed ik laarzen aan. Meter hoog stond het onkruid voor me.
 

Het was een bijzondere ervaring om het maagdelijk gebied te betreden. Het hele voorjaar was het hek tussen de Kasteeltuin en de weide van boer Janssen niet open geweest. High door de bloemenweelde zette ik mijn eerste stap in de weide. Tussen het hoge groen zitten veel teken. Daarom wisselde ik mijn kleding. Nu konden die mij niet meer schelen. In een gebied tussen witbloeiende meidoornhagen, zag ik de ene mooie bloem na de andere.



Wat een weelde, wat ’n pracht. Het leek alsof verschillende seizoenen door elkaar liepen. Fluitenkruid al haast volgroeid, velden harige ratelaars.


De oevers van de molentak noemde ik, tot mijn geluk, ‘de Nederlandse jungle’. Bosranken bengelden als lianen over woest kleefkruid en brandnetels heen.


Voorzichtig plukte ik van iedere bloem die ik vond één exemplaar. Met 19 bloemen ging ik terug naar de Kassa van de Kasteeltuin om daar de bloemen te determineren.
Ik vond:

fluitenkruit
witte dovenetel
harige ratelaar
margriet
pinksterbloem
rode klaver
schele boterbloem
dagkoekoeksbloem
look-zonder-look
grote muur
madeliefje (meizoentje)
hopklaver
smalle weegbree
vogelwikke
hondsdraf
gewone brunel
paarse dovenetel
watermunt
paardenstaart

De laatste plant bloeide niet maar was zo mooi bedekt met glinsterende dauwdruppels dat geen enkele bloem daaraan kon tippen.

De Ramp

Voor de opleiding tot natuurgids hadden wij huiswerk gekregen:
“Verzin een ramp en beschrijf hoe jouw plekje er na zo’n ramp uitziet.”

Al snel dacht ik aan de kerncentrale van Tihange vlak bij Luik, een van de twee kerncentraleparken van België. Met name Tihange 2 kamt regelmatig met problemen zoals foutjes in het metaal die mogelijk uitgroeien tot scheurtjes Het betonnen omhulsel van het reactor vat lijdt aan betonrot en nog een paar dingetjes. Daarom schakelde Electrabel de reactor Tihange 2 conform de regels van nucleaire veiligheid op 26 maart 2014 uit. De kerncentrale zal volgens uitbater Electrabel niet opnieuw opstarten voor 15 juni 2014. Tegen dan zouden de resultaten van bijkomende onderzoeken bekend moeten zijn. (Bron: Wikipedia)

Het was dus niet irreëel te denken aan een kernramp. Hoe zou het zijn als Tihange 2 ontploft? Zoals dat bij Tsjernobyl en Fukushime gebeurde. Tihange ligt hemelsbreed 36 kilometer van mijn huis en 47 kilometer van de molentak verwijderd. In gedachte trok ik cirkels met stralingdosissen en evacuatiezones zowel bij gunstige als ongunstige winden.

“Welke gezondheidsgevolgen Fukushima precies zal hebben voor de Japanse bevolking, blijft nog bang afwachten. Maar nu al is duidelijk dat het leven in een straal van 20 tot 40 km rond de gesmolten reactoren nooit meer hetzelfde zal zijn.
Sommige zwaar door radio-activiteit besmette gebieden blijven tot vandaag bewoond. Iitate ligt 40 km van de kerncentrale, maar de straling is er gevaarlijk hoog. Hoewel de meeste mensen zijn gevlucht, zijn er een paar oudere mensen blijven wonen omdat ze hun bezittingen niet in de steek kunnen laten.”


Het leek mij zo bizar met de bloemenweelde in mijn hand. Onwezenlijke radioactieve bloemen, een Molentak vol radioactief water en een geëvacueerde molenaar uit een gebied dat nooit meer hetzelfde zou zijn. Een molenaar die de komende jaren niet meer van al dat moois kan genieten; een rare ramp.

Maar wacht, moeten rampen altijd groot en spectaculair zijn?
Er had zich een ramp afgespeeld.

Een ‘kleine’ ramp

De eerste dag dat ik na mijn vakantie als molenaar op de molen kwam. Vroeg de oud voorzitter van de Kasteeltuin of ik de lossluis wijd open zou zetten.
“Waarom dat?”vroeg ik
“De heer Bot, kasteelheer van Schaloen, heeft daarom gevraagd. Er zijn al dertig van zijn karpers gestorven. Hij denkt dat iemand gif in de kasteelvijver heeft gegooid. Een grapjas die het op zijn karpers had gemunt.”’
“Vreemd verhaal” dacht ik “Wij kunnen niet zomaar de lossluis openzetten. Zeker niet nu er langs het bovenwater koeien met kalveren lopen.”

Ik belde de heer Bot op. Ik hoorde meteen aan zijn doorgaans wat afstandelijke stem dat het mis was. Of ik de molentak wilde doorspoelen zodat vers nieuw water naar de slotvijvers kon stromen. Die ochtend waren alweer zestien karpers gestorven. Zomaar en niet alleen oude exemplaren ook krachtige jonge vissen. Zij kregen rood doorlopen ogen. Het gebied rond de buikvin werd rood, een afgrijselijk gezicht, sommigen waren daar zelfs opengebarsten. De heer Bot had enkele exemplaren in de diepvries gelegd.
Zo iets had hij nog nooit meegemaakt in al die jaren dat hij karpers kweekte.

“Heeft U het Waterschap Roer en Overmaas al gebeld?’” vroeg ik.
Nee, dat had de heer Bot nog niet gedaan.
“Dan doe ik dat als molenaar. Ik wil niet zomaar mijn lossluis openen.”
De heer Bot stemde hiermee in. Ik opende en beetje zenuwachtig de lossluis. Vroeg verschillende medewerkers van de kasteeltuin op de koeien in het weiland langs het bovenwater te letten. De kalveren mochten niet dicht langs het water komen. Ik liep het weiland in. Dat had ik beter niet kunnen doen. Langzaam zette de kudde zich in beweging in V-formatie kwam die naar mij toe. Op de punt van de V naderde gestaag, af en toe briesend, een grote stier met ijzeren kettingen in zijn neusgaten. Oh jee, ik wist niet hoe snel ik het weiland moest verlaten. Dan maar minder controle op het wel en we van de kalveren.

Tegen het middag uur sloot ik de sluis. Spoedig daarna kwamen heren van het waterschap met kisten om monsters te nemen. De heer Bot vond zijn probleem serieus genomen en bedankte mij.

Wat was de oorzaak van de kleine ramp?
Het officiële onderzoeksrapport heb ik nog niet.
Maar heb wel telefonisch met de heer Bert Pex van Waterschap Roer en Overmaas gesproken. Hij voerde het onderzoek uit.
Wij hebben regulier wateronderzoek uitgevoerd. Het water geanalyseerd op zuurstof, zuurtegraad (PH-waarde) en geleidingsgraad. Dat laatste onderzoek analyseert de aanwezige vaste stoffen. Wij voeren dat uit met elektroden.
Uit het waterkwaliteit blijkt geen mogelijke oorzaak van vissterfte. Er zijn ook geen toxische (giftige) algen aangetroffen. Het water zou hooguit te voedselrijk kunnen zijn geweest.

Bert Pex opperde twee hypothesen:
Het zou kunnen zijn dat de vissen zijn gestorven aan het karpervirus dat momenteel in Nederland heerst.
(Persoonlijk vond ik bij de beschrijvingen van het karpervirus niet de ziekte symptomen waar de vissen van Bot aan leden, zie oa : http://nos.nl/artikel/630739-karpervirus-gelderland-en-utrecht.html)
De tweede hypothese van Bert Pex was:
 De paaisterfte. Dan krijgen karpers een zeer grote drang om eieren te leggen en wrijven dan tot soms bloedens toe met hun buik over de over of over waterplanten. De paaisterfte kan na een zachte winter zoals wij die hadden gehad heel sterk zijn.

Om precies de oorzaak te kunnen achterhalen, adviseerde Waterschap Roer en Overmaas de heer Bot enkele van zijn vissen uit de diepvries naar laboratorium te Lelystad te sturen. Daar wilde de heer Bot niet aan meewerken.
“Dat kost klauwen met geld.”
Wel heeft de gemeente valkenburg aan de Geul enkele dode karpers uit de Geulvijver, een kwelwatervijver stroomafwaarts vanuit de molen gezien. De uitslagen van dat onderzoek zijn nog niet bekend.

Om terug te keren naar mijn opdracht:

Hoe ziet het gebied er uit na de kleine ramp?

Langs het onderwater is de grote bloemenpracht waar deze blog mee begon.
Langs het bovenwater graat een grote kudde koeien, lichtelijk verstoord door een molenaar,
Bij de molen zijn boomstronken verwijderd. Toen de molentak haast droogstond, bleken die voor de sluizen te liggen. Door het gewicht van de stronken dreven ze niet.
Maar het zal jaren duren voordat de populatie karpers zich in de kasteelvijver heeft hersteld. Slechts een enkele diehard zwemt daar rond of zijn dat alleen mannetjes?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten